Skip to main content

Taalònderzuûk

De foto’s zien gemakt dör verschillende fotografe.

Dizze kier ’n ânder thema as gillie van òns gewend zien, namelek ’n taalkundig ònderzuûk. Ien ’t kader van ur studie án de HAN het Gerty Kroef onderzocht of kiender ien dizzen tied nog Lónse woorde kenne en/of begriepe. En of ‘r groëte verschille zien met minse ien de laeftief van 50 tot 60 jaor die maestal mit en ien ’t dialect zien òpgegroeid. Ze het daorbeej gebruuk gemakt van ’t woordeboek òp ònze site en ien ruil daorvör hebbe weej natuurlek um de uutkomste gevraogd. Hierònder viende ’t verslag.

De Overloonse jeugd en ‘hun’ dialect

Is ‘n kelleke’ nog steeds een jongen?
Kinderen worden tegenwoordig veelal opgevoed met de Nederlandse taal.  Het dialect wordt door hen nog maar in beperkte mate gehoord of gebruikt. Daardoor leren kinderen bepaalde dialectelementen en –patronen niet meer of slechts een beetje aan. Daar zitten we dan met ons dialect. Wat krijgen ‘onze kinderen’ nog van mee van deze taalvariëteit? Begrijpen zij onze streektaal genoeg door het horen zeggen? Blieft 't Lôns bestaon?
Gerty Kroef

Terwijl wijzelf in onze jeugd vaak nog met de streektaal opgevoed werden, hebben ouders van nu de neiging met hun kinderen de standaardtaal Nederlands te spreken. Het dialect van de streek, bewust of onbewust als tweede taal te verwerven, komt niet veel meer voor.  Om me heen hoor ik een enkel  basisschoolkind of jeugdige de streektaal spreken. Het valt me dan meteen op en het klinkt zelfs een beetje vreemd in mijn oren. Daarom vraag ik mij af of ‘onze kinderen uit Overloon’ nog over een bepaalde ‘Overloonse’ woordenschat beschikken. Ik heb een klein onderzoek daarnaar gedaan bij groep 8-ers van de Josefschool in Overloon. Kennen zij beduidend minder woorden van het Overloons dialect, vergeleken met een groep mensen in de leeftijd van 50 - 60 jaar uit dezelfde woonplaats?

Dialect als tweede taalverwerving
Er wordt in de informatiebronnen gesproken van simultane tweetaligheid wanneer twee talen vanaf de geboorte geleerd worden. Een andere benaming die ik tegenkwam is gezinstweetaligheid. Zelf ben ik tweetalig opgevoed met het dialect van St. Anthonis en met het Nederlands (het dialect mag je als een tweede taal beschouwen) en ik kan snel schakelen tussen deze twee talen. Met bepaalde personen spreek ik in het dialect en tegen andere personen ook zeker niet. Ik zie dat nu als een ‘taal-rijkdom’ voor mezelf. Ik kan kiezen. Maar…  mijn kinderen zijn met het Algemeen Nederlands opgegroeid. De reden daarvoor is dat wij als ouders vonden dat we ze dan een goede basis voor hun taalontwikkeling mee zouden geven. Wij stonden niet stil bij het belang van het doorgeven van het dialect en de verrijking dat een dialect met zich mee kan brengen.
Hans Hulshof (2006) zegt daarover dat ouders van kinderen die tweetalig opgroeien bang zijn dat kinderen in de war raken als woorden en zinsconstructies niet op een eenduidige manier aangeleerd worden. Deze interferentie is echter niet aan de orde als de talen duidelijk aan verschillende situaties of personen zijn verbonden. Bij het leren van een tweede taal blijken kinderen al vanaf de leeftijd van 2 à 3 jaar zich bewust te zijn van het feit dat er twee talen een rol spelen in hun leven. Zij hebben geleerd dat een bepaalde taal hoort bij een bepaalde persoon of situatie en ze passen daar hun spraak op aan. Hoe duidelijker het kind de taalsituatie ervaart, des te voorspoediger zal de taalontwikkeling verlopen. Bovendien is het voor zowel de één- als tweetalige ontwikkeling van wezenlijk belang dat er veel tijd en aandacht voor taal is.

Dialectnivellering
Iedereen spreekt zijn eigen taal. Gelukkig nog wel, zou je bijna zeggen. Je kunt aan de meeste mensen horen uit welk gebied van Nederland zij vandaan komen. Bevolkingsgroepen hebben echter de laatste eeuw steeds vaker hun spreektaal aangepast aan dialecten die dichter bij de standaardtaal staan. De belangrijkste oorzaken daarvoor waren de industrialisering, de hogere schoolopleidingen en de verhoogde mobiliteit van de samenleving. Deze zorgden ervoor dat mensen steeds vaker met sprekers van andere dialecten in contact kwamen. Hierdoor kwamen de specifieke regionale kenmerken in het gedrang. Mensen leerden zichzelf nieuwe varianten aan door te schikken met anderen. Dialecten lijken dus te verdwijnen, doordat taalvariaties aangepast of helemaal verdwenen zijn. Het dialect op zich is echter ouder dan de standaardtaal Nederlands. De laatste is ontworpen door de uitvinding van de boekdrukkunst en door vertalingen van de Bijbel. Men ‘bedacht’ een taal die de streektaal oversteeg, omdat een boek  anders een te klein afzetgebied had. Het Nederlands werd de norm voor de schrijf- en spreektaal. (Van den Berg en Van Oostendorp, p.17) 
Deze ‘nieuwe’ taal wijkt echter al weer erg sterk af van het Algemeen Nederlands dat wij nu gebruiken. Woorden werden en worden vervangen door anderen, er komen telkens nieuwe woorden bij en de spelling is steeds aan verandering onderhevig. Onze taal heeft de laatste decennia een enorme boost gekregen met Engelse woorden, straattaal onder jongeren, twitter en sms-taal. 

Het Algemeen Nederlands en de dialecten verjongen dus voortdurend. Maar of ze ook echt ooit zullen verdwijnen? Onderzoekers betwijfelen dit ten zeerste. Het lijkt erop dat dialecten inleveren. Aan de andere kant wordt er ook een hernieuwd bewustzijn van het belang en de functie van het dialect gesignaleerd. Er wordt onderzoek naar gedaan, boeken worden geschreven. Bepaalde groepen mensen (bijvoorbeeld Amelanders of Limburgers) gaan bewust hun dialect (weer leren) spreken om zich te onderscheiden van andere delen van het land. Dialectwerkgroepen zijn opgericht om te waarborgen wat we aan taalschatten hadden en hebben. Swanenberg (2009): “De algemene opinie is dat de dialecten binnen 20 à 30 jaar verdwenen zijn. Nu is dat natuurlijk niet voor elk dialect hetzelfde. Het Hollands en het Utrechts zullen misschien iets eerder verdwijnen; het Limburgs zal wat langer standhouden. Maar de regionale variatie blijft.“             
Een artikel in De Limburger (21 december 2013) bevestigt dit. Het beschrijft een kinderdagopvang waarbij de gastouder aangeeft problemen te ondervinden bij het Limburgse dialect dat de kinderen die haar bezoeken spreken. “Kinderen van twee of drie jaar zijn nog niet naar school geweest en hebben vaak nog nooit Nederlands gehoord. Die vragen dan om een mik met kruutje, of zoiets.” Dit betekent dat deze kinderen dus met het dialect opgroeien en echt pas op de peuterspeelzaal of op de basisschool in aanraking komen met het verwerven van de Nederlandse taal. 
Ook Scholtmeijer (1999) is niet zo somber. Hij concludeert dat de status van het dialect decennia lang heel laag is geweest, maar dat de schrijftaal ervan een verhoogde status aan het verkrijgen is. “Nu al zien we dat de belangstelling voor het dialect het grootst is bij mensen met een hogere opleiding, en juist ook bij jongeren: zij staan open voor de taal die zij zich van hun grootouders herinneren, en die hun ouders misschien wat al te radicaal tegen het Nederlands hebben ingeruild. Alle tekenen wijzen erop dat het dialect nog lang niet weg is.” Hier voelde ik me toch even toegesproken door Scholtmeijer. 
                 
Woordenschattest
Wat weten Overloonse kinderen nog van de streektaal? Voor de woordenschattest heb ik 41 leerlingen van groep 8 van de Josefschool in Overloon gevraagd om 20 woorden in het dialect te koppelen aan 20 gegeven woorden in de standaardtaal Nederlands. In een voorgesprekje werd door de leerlingen aangegeven dat er (slechts) in een kwart van de gezinnen het dialect wordt gesproken, bij de meeste daarvan ook tegen de kinderen. De meeste kinderen hebben er geen moeite mee dat het dialect aan het verdwijnen is. Velen van hen vinden een dialect niet nodig of zelfs irritant en lastig. De reden daarvan is de schrijftaal. Het is vreemd om te lezen en moeilijk om zelf te kunnen schrijven. De uitspraak gaat vaak nog wel. De leerlingen konden goed aangeven wat de oorzaken van het verdwijnen van het dialect zijn; ouders kiezen voor het Nederlands, je hoort het niet op tv en in films (behalve bij Omroep Brabant en de lokale omroep) en mensen verhuizen vaak naar een ander gebied. Het overgrote deel van de groep vind het dialect eigenlijk iets dat alleen bij Carnaval hoort. 


De woordenschattest is eigenlijk nog best redelijk gemaakt. De meesten scoorden 11, 12, 13 van de 20 woorden goed. In het testje waren 10 ‘gangbare’ woorden opgenomen; muuj, pindraod, umste burt. Ook 10 ‘moeilijkere’ woorden, zoals: kniep, schriëpel en dabbe waren erin opgenomen. Twee leerlingen scoorden 16 woorden goed. In deze twee gezinnen wordt inderdaad veel dialect gesproken. 
De groep van 50 – 60-jarigen scoorden beduidend hoger. Zij behaalden zo’n 17, 18, 19 goede antwoorden van de 20 gevraagde woorden. Een enkeling (niet in deze streek opgegroeid) wist bepaalde woorden niet, omdat deze te specifiek voor deze streek zijn.    
De jeugd loopt dus (nog) wat achter. De meeste mensen hadden ook hun eigen anekdote over bepaalde woorden in het dialect. Meestal vanuit een grappige context. Deze groep vond het over het algemeen erg jammer dat bepaalde woorden lijken te verdwijnen en dat de streektaal verandert. “Ja, verandert… dat kun je beter zeggen, want veranderen is beter dan verdwijnen”, zei één van hen.  De meeste ondervraagden zijn trots op hun dialect en zouden het zeer spijtig vinden als de streektaal niet meer gekend wordt.

Tot slot…        
Je zou dus voorzichtig kunnen concluderen dat het woordenschatniveau van de streektaal aan het afnemen is onder kinderen. Als de betreffende woorden in zinsverband en in de juiste context aangeboden zouden worden, zou de score wellicht verbeteren, omdat eigenlijk alle kinderen het dialect wel kunnen verstaan. Het bleek dat veel kinderen er nu het belang nog niet zo van inzien om wat met het dialect te doen. Misschien trekt de interesse in de streektaal nog bij, naarmate zij ouder worden. 
Het dialectgebruik blijft in ieder geval een boeiend onderwerp voor taalonderzoekers in het groot en in het klein. Zij zullen alles voor ons in de gaten blijven houden. Wijzelf zullen ons spreekwoordelijke steentje bij kunnen dragen door een positieve attitude hierin aan te nemen en wat bewuster met ons taalerfgoed om te gaan. Gewoon thuis en misschien ook op school. Binnen het vak Nederlands heb ikzelf niet of nauwelijks aandacht besteed aan het (regionale) dialect. Nu, na dit onderzoek, ga ik het zeker eens aankaarten bij de vakgroep Nederlands. Dat zouden taallessen kunnen worden om nooit te vergeten!

Archief

Iedere drie mónd hebbe weej 'n ânder thema mit beejbehuurende tekste en foto's. 't Thema het âltied betrekking òp wat 'r laeft ien Loën, mit foto's van Lónse minse of dinger. 'n Thema gemist of nog 's iets truglaeze? Ien 't archief wört alles bewaard. Klik òp iën van de onderwerpe ien de liest um mier te ziên en te laeze.